17 oktober 2018

StAB-advies en een eerlijk proces?

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak is de vaste adviseur van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in complexe omgevingsrechtelijke kwesties. Het advies van de StAB is van groot gewicht in vrijwel alle uitspraken die de Afdeling daarin doet. In het overgrote deel van de gevallen wordt het StAB-advies door de Afdeling overgenomen.Het is daarom van het grootste belang dat partijen in voldoende mate zich over dit advies kunnen uitlaten. In onderstaande zaak werd door een van de partijen gesteld dat het niet kunnen reageren op een conceptadvies én het niet ten overstaan van de Afdeling middels andere deskundigen daarop kunnen reageren in strijd zou zijn met artikel 6, eerste lid EVRM. Hierin is het fundamentele beginsel van het recht op een 'fair trial' neergelegd.

Door het EHRM is in 1997 uitgemaakt dat dit recht mede omvat het recht om te kunnen reageren op bewijsstukken die aan een rechterlijk oordeel ten grondslag kunnen worden gelegd. De Afdeling wijst er in haar uitspraak op dat dit ook kan: partijen worden op de hoogte gebracht van de aan de StAB voorgelegde vragen, zij kunnen schriftelijk reageren op het eindadvies en er zou geen reden zijn om ten overstaan van de Afdeling een discussie tussen deskundigen te laten plaatsvinden. Daar zijn echter kanttekeningen bij te plaatsen. De vragen die aan het onderzoek ten grondslag liggen, worden weliswaar aan partijen medegedeeld, maar partijen hebben daar in beginsel geen invloed op. Zij kunnen geen vragen toevoegen of wijzigen. Verder is het kunnen reageren op een conceptadvies van de StAB wezenlijk anders dan reageren op het eindverslag. Gezien de waarde die de Afdeling aan dit eindverslag toekent, is het voor partijen van het grootste belang om invloed te hebben op het definitieve stuk, in plaats van daar slechts achteraf op te kunnen reageren. En juist de uitwisseling van standpunten van diverse deskundigen maakt dat de Afdeling beter wordt geinformeerd en minder vanzelfsprekend op het advies van de StAB afgaat.

Het blijft derhalve de vraag of deze gang van zaken niet op gespannen voet staat met artikel 6, lid 1 EVRM en het Mantovanelli-arrest van het EHRM. De Afdeling wijst er daarbij op dat een andere benadering meer tijd zou gaan kosten alvorens tot een uitspraak te kunnen komen. Dit valt weliswaar niet uit te sluiten, maar het fundamentele rechtsbeginsel weegt mijns inziens zwaarder dan het boeken van wat tijdwinst. Het zou daarom goed zijn als in een toekomstige situatie om advies zou worden gevraagd aan het EHRM. In ieder geval bevestigt deze uitspraak opnieuw dat het van het grootste belang is om zich tijdig door een of meerdere deskundigen te laten bijstaan. Hoe zich dit allemaal verhoudt tot de oorspronkelijke gedachte van de Awb-wetgever dat burgers dit soort bestuursrechtelijke prima zelf zouden moeten kunnen doen, laat zich raden...